Friese klokken info

Stoelklokken & Staartklokken
Onderstaand een globale beschrijving van de klokken

Leeuwarden, Grou, Sneek, Heerenveen, Joure en Franeker waren de belangrijkste Friese klokkencentra waar de uurwerkmakers en de plaatschilders vanaf de 1-ste helft van de 18e- tot en met het 3e-kwart van de 19e-eeuw werkzaam waren en de stoel- en staartklokken maakten. Ook vóór die tijd waren er al uurwerkmakers in Friesland actief, maar de grote productie van de Friese klokken was in deze periode met Joure als een belangrijk centrum. De fam. Aleva, Bouma, Vijlstra, de Vries, Klok en vele anderen waren hier actief. Belangrijke klokkenmakers in Grou(w) waren b.v. Rinse Durks en D.J. Tasma. Soms staat achter op de wijzerplaat in de menie de klokkenmaker vermeld, uiteraard van belang bij determinatie van de klok. Bij het verzamelen van de gegevens van de klok, is soms de plaatschilder te achterhalen aan de hand van signering of de wijze van schilderen en de gebruikte afbeeldingen. 

Belangrijke plaat- of blikschilders waren o.a. Plantinga, Lusthoff, Otto en nog vele anderen.

Meestal werden de onderdelen voor de uurwerken aangeleverd door de Geelgieters. De ruwe vorm werd dan verder bewerkt.
Na ca 1870 zette de teloorgang van de Friese klokkenindustrie in door de voor die tijd veel modernere Duitse klokken, de regulateurs, die veel nauwkeuriger liepen en maar één maal per week opgewonden hoefden te worden, dit in tegenstelling tot de Friese klok, waarvan het gewicht één tot twee maal daags opgetrokken moet worden.
Ook de Schwarzwalders en de Franse pendules waren geliefd.



De Friese stoelklok
De stoelklok is op een console geplaatst, een soort stoel dus en vast gezet d.m.v. een pen in de bodemplaat van de klok. Het uurwerk staat op een stoeltje met vier gedraaide knoppen, gefixeerd door vier ijzeren pennetjes op de stoel. Het uurwerk wordt met een bout via de bodemplaat aan de stoel gefixeerd. 
Boven, aan de achterplank, een getoogd dakje met het kaplood.

De achterplank is aan de zijkanten voorzien van versieringen van verschillende vorm zoals meerminnen, vaasoren en trompetblazers.
Gietwerk van lood sieren de voor- en de zijkanten van de klok met voorstellingen van vogels, cherubijntjes, leeuwen, wapens/schilden geflankeerd door leeuwen, meerminnen en papegaaien.
Ook ziet men allegorische voorstellingen (een paar voorbeelden hiervan verderop in de beschrijving van de staartklok), of voorstellingen uit de Griekse mythologie, b.v. bij het kaplood van foto nr.1 , Europa met de stier (Zeus), hieronder afgebeeld.

Maximiliaan van Oostenrijk verleende in 1488 Amsterdam het recht de keizerskroon boven hun stadswapen te voeren (foto nr.2) als bekroning van hun wapen. Het wapenschild toont de Andreaskruizen, het wapen van Amsterdam.
Ook onder de wijzerplaat loodwerk, vaak een engelenkopje.
Bij de Groningse stoelklokken komt in het kaplood de allegorische voorstelling van De Hoop, Geloof en Liefde voor, al dan niet met het familiewapen.

Het 1 dags uurwerk wordt, evenals de latere staartklok, aangedreven door één gewicht voor het gaande werk en het slagwerk en wel zodanig, dat bij het optrekken van het gewicht de aandrijving van het gaande werk nooit onderbroken wordt. 
De stoelklok heeft als gangmechanisme de spillegang. Dit echappement bestaat uit een verticale as met lepels/pallen: één onder aan de as en ëén boven. Deze grijpen beurtelings in het verticaal geplaatste schakelrad.
Op het filmpje hier onder ziet u de spillegang in werking. 
Aan het eind van het filmpje ziet u nog net boven de zolderplaat, hoe de spriet/drijfpen, welke  boven aan de verticale as verbonden is rechts de slinger aandrijft.

De Friese staartklok 

De stoelklok met z’n spillegang , werd in het eind van de 18e-eeuw geleidelijk vervangen door de staartklok met ankergang welke nauwkeuriger liep. Het uurwerk van de stoelklok werd aangepast en kreeg als staartklok een veel langere slinger dan de oorspronkelijke stoelklok. 
De staartklok heeft als gangmechanisme de ankergang .
Het anker grijpt beurtelings met zijn twee bekken in de tanden van het ankerrad.
Via de ankeras verbonden met een gaffel, wordt de slinger aan gedreven.
Ook is op de film, links naast het ankerrad, het wekkermechanisme te zien: het wekkerrad met wekkerspoor met ketting.


Door de langere slinger is de staartklok aanzienlijk groter dan de stoelklok. De lange slinger was wind- en tochtgevoelig en men kon er tegen aan lopen, vandaar de staart met z’n schuif (ook wel windkast genoemd), waar de slinger gevrijwaard is van deze invloeden. De kasten van de staartklokken zijn meestal van eiken- of iepenhout en in de meekrapkleur.

Het slingervenster in de schuif is vaak voorzien van een loden- of bij de latere klokken, van een latoenkoperen versiering, waar Vadertje Tijd, een vaas, of Europa met de stier, werden afgebeeld.

Het slingervenster foto 1 (afbeelding onder) is van latoenkoper en heeft veel symboliek in zich; het verbeeldt een urn met de eeuwige vlam (= symboliek voor de tijd). Naast de urn onderin een haan (= morgenstond) en een duif (= vrede). Naast de oren van de urn een maan (= nacht) en een zon (= dag). Helemaal bovenin een adelaar die een doek optilt en daarmee de vergankelijkheid ontsluiert.
Het versje dat er bij hoort luidt als volgt:
De Duif en de Haan
De Zon en de Maan
De Adelaar daar boven
Alles moet God loven

Slingervenster foto 2 is ook van latoenkoper met daarin de uil (= wijsheid/de nacht), de zandloper (= de tijd) en de zeis (= allegorie van de dood/vergankelijkheid) en de haan (= dageraad).
Schuiflood nr.3 en 4 zijn van iets vroegere klokken en zijn van gegoten lood.

De meeste staartklokken hebben een ronde kap met een versiering in de vorm van drie schoorsteentjes met daarop in het midden Atlas die het hemelgewelf (Uranus) op zijn schouders torst (een straf die hij van Zeus had gekregen na de Titanenstrijd) en aan de zijkanten een faam met bazuin. Op de schoorsteentjes plaatste men ook wel latoenkoperen schildjes. Tevens komen vazen (tollen) en ronde bollen als versiering voor, maar dan meestal zonder schoorsteentjes.
De wijzerplaat is getoogd en beschilderd. Meestal bovenin en in het centrum een landschapje, maritieme voorstelling of engeltjes. Ook kan er in de toog een mechaniek geplaatst zijn, waarvan verderop enige voorbeelden getoond worden. Bij vroegere exemplaren zien we vaak vrouwfiguren of engeltjes met een bloemenmand, tegen een goud fond. In de hoeken de jaargetijden of hoorn des overvloeds, bloemetjes, of engeltjes.  Enkele voorbeelden hiervan op de foto's onder.
De jaargetijden zijn bij de latere klokken van latoenkoper.

Minder voorkomend zijn de jaargetijden verbeeld door figuren uit landen over zee, de werelddelen Europa, Azië, Amerika en Afrika. Deze plaat is van een kortstaart met scheepsmechaniek (foto 3 onder). 
Ook bij de staartklok ziet men soms Geloof (= kruis), Hoop (= anker), Liefde (= hart), afgebeeld. Op foto onder een voorbeeld van anker en kruis op het geschilderde middenveld.
Zoals eerder beschreven kan bij de determinatie een signatuur van de klokkenmaker, achterop de wijzerplaat in de menie gekrast, goed van pas komen.(zie foto 1 onder)

Soms is de schildering door de plaatschilder gesigneerd.(zie foto 2 onder)
Afhankelijk van de grootte worden een paar type staartklokken onderscheiden:

= de kortstaart ca 100 cmlang en afhankelijk van de breedte Dikkop (1ste rij) of Spinnekopje genoemd.
= de langstaart ca 130 cm. ( 2+3de rij)
= de volle kast ca 170 cm. meest met dubbele kap.(4de rij)
= een kleine smalle uitvoering is het z.g. Kantoortje of Notarisklokje(5de rij).
 De grote dubbelkapper of Burgemeesterklok, heeft in de bovenkap schilderingen achter glas.
Enkele voorbeelden hier onder afgebeeld.
Weinig voorkomend is een in volkskunst beschilderde klokkenkast.
Hier onder een klok met op de staart een tafereel van een dorpsplein (Dokkum?).
Ook afwijkend is het staartschippertje, een klein klokje gemaakt voor gebruik in een roef van een (binnenvaart)schip, een kleine ruimte met een laag plafond.
Het heeft een spillegang i.p.v een ankergang waarbij de korte slinger vast aan de lepelas verbonden is, om zodoende beter bestand te zijn tegen het schommelen van het schip. Hiervoor was een extra tandwiel nodig met als extra voordeel, dat het gewicht minder snel zakte.
Wanneer het klokje aan een middenwand moest hangen, had het een slingertje aan de zijkant van het uurwerk, anders, hangend aan een zijwand, een achterslinger, dit i.v.m. de vaarrichting van het schip.
Meestal heeft het schippertje in de toog van de wijzerplaat een maritieme voorstelling.
De open staart heeft vaak als versiering een ster of de Gordiaanse knoop.
Aan het hout dat uit het zicht is, kunt u mede de leeftijd beoordelen. 
Het schippersklokje komt ook voor als stoelklok, het stoelschippertje. Deze klokjes komen minder voor en zijn erg gezocht evenals het meidenklokje, een Friese wekker met alleen het gaande werk en een wekkerwerk, bedoeld om de meid of de knecht op tijd uit bed te krijgen. Minder voorkomend is ook de klok met een luxere uitvoering van het kapje, een Amsterdams kapje of kabinetkapje.

MECHANIEK

Tot de wat duurdere exemplaren behoorden de klokken met een mechaniek. Zie bijvoorbeeld de onder getoonde uurwerken.

1. Abrahams offer, engeltje beweegt van links naar rechts, aangedreven door het gaande werk.
2. Boerderijmechaniek, met een karnende boer, een boerin die een koe melkt en een man die een koe tot lopen aanspoort. Het mechaniek wordt aangedreven door het gaande werk.
3. Maanmechaniek. Friese staartklok met maanstand en datum. Boven in de toog van de klok bevindt zich een maanschijf met 59 tanden, welke om 12 uur 1 tand wordt verzet. Het zijn twee manen in een sterrenhemel.
4. Ruitermechaniek, een carrousel, paard en ruiter draaien hun rondjes aangedreven door het slagwerk.
De ruitertjes bewegen zolang het slagwerk loopt.
5. Scheepjesmechaniek, scheepjes en meerminnen in de hoeken, bewegen op de golven aangedreven door het gaande werk. Een mooie schildering van schepen onder zeil voor een haven, bezig om in of uit te varen.
6. De wandelende soldaat, een soldaat op wacht voor een kasteel. Een zeldzaam mechaniek waarbij de soldaat van links naar rechts loopt, dan omdraait en de andere kant oploopt, waarna de actie zich herhaalt.
Wordt aangedreven door het gaande werk.
Andere bekende mechaniekjes zijn, molentjes,vissertjes, schommel- of wipmechaniek, ballonvaart, Salomons oordeel, werkplaats van een smid, Elia gevoed door de raven, en nog enkele.

Attributen welke dikwijls aan de Friese staartklok werden gehangen, zijn een tondeldoosje en een kooltjestang.
Het tondeldoosje bevatte meestal gedroogd tonderzwam, dat snel vlam vatte. Er hoorde een vuursteentje bij met een metalen ring, de vuurslag. Het tangetje was om kleine kooltjes uit het grote vuur te pakken voor b.v een theestoof, of voetenstoof. 
Klokkenkleedjes waren al erg vroeg in zwang en waren bedoeld om het uurwerk voor stof te behoeden. Ze werden boven over het kapje van zowel stoel- als staartklokken gelegd en ze zijn voorzien van borduurwerk in diverse voorstellingen zoals: schepen(1), Adam en Eva met de slang onder de "appelboom"(2,3,7), een man en vrouwfiguur soms met kinderen onder de levensboom(4,6,9,10), bijbelse voorstellingen zoals "de Verspieders"(5,11), huizen, molens(8), kinderspelen enz.
                                                             AAN DEZE PAGINA WORDT NOG GEWERKT.
00.Algemene Klokkenregels

Enkele punten van aandacht bij het gebruik van een Friese klok / gewichtenklok.

Op tijd zetten altijd rechtsom bij lopend uurwerk, middels de grote wijzer(minutenwijzer):
1. Het beste is de klok vooruit op tijd te zetten.
2. Nooit terug draaien wanneer het uurwerk in de voorslag staat (net voordat hij gaat slaan), dus globaal
niet tussen tien voor het halve en het hele uur en bij kwartierslag voor kwart over en kwart voor het hele uur.
Bij rustig verzetten van de wijzer hoort u de voorslag.
3. Bij het vooruit zetten, de slagen laten slaan.
4. Wanneer de klok heeft stil gestaan, kunt u hem natuurlijk ook weer op gang brengen op de tijd die
wordt aangegeven op dat moment.
Datum:
1. Bij het op datum zetten, voorzichtig voelen of de datumschijf vrij staat. Bij voorkeur niet verzetten tussen
10.00 en 15.00 uur en tussen 22.00 en 03.00 uur.
2. Altijd vooruit draaien – oplopend.
Uurwerk afregelen/op tijd laten lopen:
1. De slingerlens(ronde schijf) iets omhoog schuiven aan de slingerstang, waarna U de moer daaronder, één of
meerdere slagen, naar boven of naar beneden kunt draaien. Let op bij het naar boven schuiven van de lens, dat
bovenin, aan de achterzijde van het uurwerk, de slingerveer niet uit zijn ophangpunt wordt gelicht doordat u de
stang omhoog duwt.
Naar beneden = langzamer
Naar boven = sneller
Bij het op-trekken/draaien van de gewichten
Opletten dat deze niet (te hoog) tegen de stoelklok gehesen worden.
Doe dit niet te snel en ter controle, met geopend deurtje (bij een staande klok) en het gewicht steunend.
Verplaats de klok nooit met de gewichten en de slinger aan het uurwerk.
Share by: